<< vorige artikel • alle artikelen • volgende artikel >>
Week 2 – Aalscholver
Phalacrocorax carbo
We zien ze vaak bij de Meerwijkplas op paaltjes in het water , veelal met gespreide vleugels. Een bijzonder gezicht. Dit doen ze om hun verenkleed te laten drogen. Ook komen we ze hoog op kale boomtakken langs de waterkant tegen. (Geeft een beetje het idee van wachtende aasgieren op de Afrikaanse savanne.) Vanaf zo’n plek hebben ze goed zicht op het water en kunnen dan gemakkelijk en snel het water in duiken. Maar we zien ze ook wel op straatlantaarns langs de Randweg.
De aalscholver, ook wel scholver, scholverd, schollevaar of koolgans genoemd, is een vertrouwde bewoner van het waterrijke Nederland. Het is een forse, donkere watervogel (80-100 cm) met gehaakte snavel. Een goed instrument voor de visvangst, waar hij voornamelijk van leeft. Hij heeft bovendien zwemvliezen tussen de voortenen en kan dus zwemmen en hij vangt vis door te duiken. Vandaar dat hij regelmatig zijn verenkleed moet laten drogen.
De aalscholver lijkt een zwarte vogel. Feitelijk is het verenpak grotendeels diep bronsgroen. Elk veertje van de bovenvleugels heeft een subtiel zwart randje. Dat geeft de vogel een ‘geschubd’ uiterlijk. In het voorjaar, de broedtijd (februari-juni), kleuren de vogels op hun mooist. De wangen zijn dan wit bevederd en de kruin en nek van zilverwitte manen voorzien. Ook verschijnt bij de volwassen aalscholvers tussen in deze periode een witte zogenaamde ‘dij-vlek’. De onbevederde keel bij de aanhechting van de bek kleurt dan geel. Dit prachtkleed verdwijnt in de loop van het broedseizoen.
De vlucht van aalscholvers is stevig en resoluut, ze vliegen in strakke lijn naar hun bestemming. Hun spanwijdte kan zo’n 160 cm zijn. Van de in West-Europa voorkomende aalscholver zijn er meerdere soorten bekend. Wereldwijd zijn er ruim dertig soorten aalscholvers.
Aalscholvers leven nabij zowel zout als zoet visrijk water. De grootste kolonies vertoeven in het IJsselmeergebied en op de Waddeneilanden, maar ook in het Deltagebied, de Hollandse duinen en moerasgebieden. Enkele kolonies zul je ook in rivierengebied aantreffen. In Scandinavië en Groot-Brittannië is het voornamelijk een zeevogel zie daar op rotskusten broedt.
Het voedsel van de aalscholvers bestaat uit levende vis, zoals voorn, baars, snoekbaars en paling. Hij eet dagelijks zeker 500 gram vis. Dit kan in de broedtijd oplopen tot 1000 gram per vogel als zij de zorg hebben voor een nest met 3 half volgroeide jongen. Daarom wordt de aalscholver door beroepsvissers wel beschouwd als een van de oorzaken van de achteruitgang van o.m. de palingstand, maar dat is nooit wetenschappelijk bewezen. Ook zouden ze op en rond het IJsselmeer per jaar zo’n 60-120 ton snoekbaars consumeren. Hierdoor is de ‘waterraaf’ niet erg populair bij vissers en is daardoor ook tijdenlang sterk bejaagd, maar is nu een beschermde vogelsoort.
Daarnaast verorbert de aalscholver behoorlijke hoeveelheden brasem, hetgeen bijdraagt aan het tegengaan van verstikkende algengroei. De brasem eet namelijk watervlooien die de algen in bedwang houden.
In Zuidoost-Azië worden tamme aalscholvers gebruikt om vissen te vangen voor hun baas. Zijn spitse, haakvormige snavel maakt hem tot een goede visser, en reeds in oude tijden werden aalscholvers door vissers in de Oriënt en in delen van India voor de visvangst afgericht, waarbij er een ring vrij los om de hals van de vogel werd gedaan zodat hij alleen maar heel kleine vissen kon doorslikken.
Aalscholvers duiken diep en moeten vaak langdurig achter vis aanjagen. Doordat hun verenpak nat wordt (in tegenstelling tot de meeste watervogels beschikken ze niet over een isolerend verenkleed),waardoor er minder opwaartse druk ontstaat, en de aalscholver daardoor ook gestroomlijnder is, kunnen ze zich onder water snel voortbewegen. De ver naar achter geplaatste poten stoten ze bij het duiken gelijktijdig naar achteren, zodat ze zich wat schoksgewijs verplaatsen.
Aalscholvers broeden in kolonies nabij grote wateren en veelal in bomen. Op eilanden soms ook op de grond of in het riet. Buiten de broedtijd zijn aalscholvers niet aan kolonies gebonden.
In de kolonies zijn ze erg luidruchtig. Ze kunnen diverse keelklanken uitstoten; volwassen vogels roepen vaak ‘rraaaahhh”, terwijl de jonge vogels kokken en kekkeren.
Buiten het broedseizoen zijn ze zelden te horen.
De broedperiode begint vroeg, soms al in december. Late broedsels kunnen tot in juni voorkomen; de kolonies zijn dan tot eind augustus bezet. Een eventueel tweede legsels is er vaak vanaf half april.
Op het nest vindt het zgn. baltsritueel plaats, waarbij een overvliegend vrouwtje wordt aangetrokken door onder meer de fel afstekende witte dijen van het aalscholver-mannetje. Ze leggen gemiddeld 3-4 eieren. De broedduur is 27-31 dagen. De jongen kunnen na zo’n 50 dagen vliegen.
Aalscholvers zijn voor een deel trekvogels. Bij streng winterweer trekken ze hier weg, overwegend zuidwaarts tot aan de Middellandse Zee. Tijdens de trek vanuit het Oostzeegebied en Noord-Duitsland strijken aalscholvers in ons land neer.
——
Deze tekst is geschreven door een vrijwilliger van Gezond Natuur Wandelen.
——
Tags bij dit artikel: