<< vorige artikel • alle artikelen • volgende artikel >>
Week 51A – Winter
Het wordt winter, het seizoen waarin dieren het druk hebben om op tijd het land te verlaten, een winterslaapplaats te zoeken en/of het goede voedsel te vinden. Het uiterste wordt van ze gevergd. Wie niet slim genoeg is, zal helaas de nieuwe lente niet meemaken. Het leven is niet gemakkelijk in de winter.
De allersterkste overleven de winter, zoals het konijn. Die moet wat anders te eten zoeken dan kruiden en grassoorten waar hij het liefst van snoept. Met zijn scherpe tanden stort hij zich op de stammen van de kardinaalsmuts die hij kaal schilt tot ze als witte poten in de grond staan. Bomen en struiken die zo toegetakeld worden, hebben helaas geen kans op een nieuw leven in het voorjaar. De kardinaalsmuts wel, die komt sterker en breder terug. Vanuit zijn wortels stuurt hij nieuwe stammetjes omhoog. Volgend jaar kan er dus weer geknabbeld worden door konijn en zijn kinderen.
De vos kleurt rood als er veel sneeuw is. Voor de kou in de winter heeft hij een dikke pelsjas aan. Zijn ondervacht heeft dan een dubbel aantal haren. De kleur van de vacht die door de onderdons heen groeit, is extra lang en rood. Zijn jacht is in deze tijd bijzonder fel. Via die felle kleur wil hij iedereen daarvoor waarschuwen. In de winter is hij aangewezen op noodrantsoenen, bijvoorbeeld bessen, noten, wortels, larven. Hij jaagt ook op muizen die denken veilig te zijn onder de sneeuw. Maar als ze zich verplaatsen, valt dat de vos op. Met een flinke sprong zet de vos ze klem tussen zijn voorpoten. Een enkele keer vangt hij ook een fazant of een verzwakt konijn. Een feestmaaltijd.
Voor de woelmuis is er genoeg te eten. Zo eet hij rozenbottels. En als hij nog meer honger heeft eet hij ook de pitten ervan die nogal wrang zijn. De woelmuis hoeft niet in winterslaap. Hij leeft onder de grond en in bladerhopen. Het is leuk om in het bos in de winter te zoeken naar eetresten van deze dieren. Ze knagen en pikken van alles uit noten en meer om de inhoud eruit te halen. Ze laten op die manier veel liggen wat wij dan kunnen verzamelen.
De eik verschaft onderdak en voedsel voor de boomklevers die nestelen in zijn knoest. Daar zit een holte die ze met klei op maat metselen. In de ochtend eten de boomklevers allerhande kleine diertjes die overal tussen zitten. Onder het schors van het oude hout zoeken ze larven en in molmgaten verstoppen ze zaden, noten en bessen als voorraadje voor de winter. Soms ontspruit er een lijsterbes aan een dode tak van de eik waar een boomklever huist.
Als de seizoenen wisselen, wisselen de vogels ook. Als de insecteneters zijn vertrokken naar het zuiden komen daar bijvoorbeeld de puttertjes voor in de plaats. In groepjes zoeken ze de distelpluis, waar zaden aan vast zitten. Ze plukken de bloemhoofden open en de zaden rollen er uit. Op die manier zaaien ze de distels die de volgende winter weer voedsel voor ze bevatten. Andere wintervogels komen hierheen om te broeden zoals kruisbekken die op papegaaien lijken. Hun snavels zijn gespecialiseerd in het openknippen van spar- en dennenappels. Ze leven op coniferenzaden. Ze bouwen in de winter al een nest en leggen hun eieren. Zelfs als er sneeuw ligt. Als de dennenzaden rijp zijn en overvloedig komen de jongen uit. Ze klimmen en duikelen als parkieten. Je ziet niet zo snel hun nest. Dat is hoog in de bosrand gebouwd van dennentakjes, hei, mos, spinsels en grassprietjes. Het vrouwtje bebroedt de eieren, terwijl het mannetje zingt.
In de winter zijn er ook nog vlinders, wintervlinders. Wintervlinders vliegen als een van de weinige nog uit bij kwakkelweer. Mannetjes wel te verstaan, want vrouwelijke wintervlinders hebben geen vleugels. Ook paren ze in deze koude periode. De mannetjes zoeken de vrouwtjes die traag tegen een boomstam klauteren, als hongerige insecten ze al niet hebben opgegeten, die geen belangstelling hebben voor de kleurige vleugels.
Ook een ander insect is in de winter te vinden, de wintermug. Waarschijnlijk door een dosis alcoholachtige stof in zijn bloed, blijft hij actief. Wintermuggen hebben op zonnige dagen hele dansfeesten. De mannetjes verzamelen zich in een opvallende wolk, waar de vrouwtjes op af komen om een partner te kiezen. Vinden ze die, dan verwijdert zich het stel om in alle rust te paren.
De winter is wel hard, maar niet hardvochtig. De overdaad van de zomer is voorbij, maar de provisiekast is goed gevuld. Veel dieren hebben hun eigen voorraden aangelegd. Eekhoorns hebben noten begraven. Muizen hebben in hun ondergrondse holen zaden en granen. Na verloop van tijd weet niemand zich nog precies te herinneren waar alles ligt. Iedereen snuffelt maar wat rond en eet van elkaars porties als ze die toevallig tegenkomen. Veel wordt ook nooit gevonden. Hier begint weer de kringloop. Het nooit gevonden voedsel ontkiemt en laat nieuwe bomen en struiken groeien.
——
Deze tekst is een bewerkte versie van een tekst van Marjolein Bastin uit het boek ‘Een kleine wereld’, aangepast door een vrijwilliger van Gezond Natuur Wandelen.
——
Tags bij dit artikel: