<< vorige artikel • alle artikelen • volgende artikel >>
Week 46 – Vogeltrek
Tijdens het wandelen zien en horen we momenteel (najaar/winter) niet zoveel vogels meer. Dat komt omdat er veel vogels tijdelijk zijn vertrokken. Zoals ganzen, die gezamenlijk in een mooie V-vorm wegtrekken. We zullen dus weer tot het voorjaar moeten wachten voordat we hun gegak en gesnater weer zullen horen.
Veel soorten vogels die je hier in de plassen en rond de Noordzee en Waddenzee kunt zien zijn trekvogels. Eenden en ganzen, die in het hoge noorden broeden en hun jongen grootbrengen, ontvluchten in het najaar de kou en trekken zuidwaarts. Sommige overwinteren in Nederland, andere trekken nog verder naar het zuiden. Zij gebruiken de wadden om zich vol te eten voor het tweede deel van hun lange trektocht naar de overwinteringsgebieden. In het vroege voorjaar stoppen ze daar weer tijdens hun reis terug naar de broedgebieden.
Vogels die niet trekken noemen we standvogels of ´blijvers´, zoals de merel, huismus, ekster, gaai, specht, boomklever en boomkruiper, zwarte kraai, maar bijvoorbeeld ook de buizerd en bepaalde uilensoorten. Deze vogels blijven het hele jaar in hetzelfde gebied. Daarnaast hebben we de zogenaamde wintervogels, zoals verschillende mezensoorten en het roodborstje, die we veel in dit jaargetijde kunnen zien.
Of een vogelsoort een trekvogel of een standvogel is genetisch bepaald.
De vogeltrek kunnen we een massale vogelverhuizing noemen en vindt twee keer per jaar plaats, in het voorjaar en in het najaar. Miljoenen vogels reizen dan vele duizenden kilometers van hun broedgebied naar de overwinteringsgebieden of andersom.
In de broedgebieden op de toendra’s van het hoge noorden is in het voorjaar volop voedsel te vinden. Omdat het er in de zomerperiode bijna niet donker wordt kunnen de vogels bijna 24 uur per dag eten. Dat is natuurlijk erg voordelig als je vele hongerige kuikens te voeden hebt. Omdat er minder vijanden leven is het er ook veiliger. Maar als de winter nadert kruipen de insecten, spinnen en wormen diep weg en komen de grassen en zaden onder een dik pak sneeuw te liggen. De dagen worden er steeds korter en de vogels hebben juist meer energie nodig om warm te blijven. Daarom trekken de vogels in het najaar weg uit de noordelijke broedgebieden en overwinteren ze in zuidelijkere streken waar het lekker warm is en volop te eten te vinden is.
De trek van vogels wordt al sinds de oudheid onderzocht. Trekvogels oriënteren zich tijdens de trek overdag op de zonnestand en in de nacht op sterren. Wetenschappers kwamen daar achter door met spiegels de zonnestand die voor de vogels zichtbaar was te veranderen. De vogels kozen dan een andere trekrichting. Ook oriënteren vogels zich op rivieren en kanalen. Verder richten ze zich op het aardmagnetisch veld en gepolariseerd licht.
In Leeuwarden wordt met een radar van de Koninklijke Luchtmacht in de gaten gehouden waar vogels vliegen. De radar kan tot tientallen kilometers in de buurt vogels waarnemen. De militairen willen graag weten wanneer er veel vogels trekken om aanvaringen met vliegtuigen te voorkomen. Vogels kunnen namelijk voor dodelijke ongelukken en veel schade zorgen bij vliegtuigen. De beelden op de radar worden ook gebruikt door vogelonderzoekers. Zij hebben aan de hand van de radarbeelden ontdekt dat vogels hun trekroute prima kunnen aanpassen aan de weersomstandigheden.
De vogeltrek is niet zonder risico’s. Er liggen allerlei gevaren op de loer. Uitputting door slecht weer of voedselgebrek, maar ook de jacht, hoogspanningskabels en windmolens eisen hun tol. Jaarlijks sterven er tijdens de trek miljoenen vogels.
Vliegende vogels kunnen bijvoorbeeld behoorlijk in de war raken van verlichting. Olieplatforms op zee zorgden daarom ’s nachts voor problemen tijdens de vogeltrek. Door de grote hoeveelheid wit licht in een verder donkere omgeving vlogen passerende vogels urenlang rondjes om de platforms tot ze van uitputting dood in zee vielen. Onderzoekers hebben uitgevonden dat vogels vooral werden aangetrokken door het rode deel in het spectrum van wit licht. Groen licht bleek veel minder verwarrend voor trekvogels. Daarom gebruiken platforms in zee, maar bijvoorbeeld ook havens, steeds vaker groen licht.
Landvogels trekken hoog over. Ze hebben een er een hekel aan om over zee te vliegen. De vogels zijn dan ook het beste te zien waar de zee het smalst is. Daar is de noodzakelijke oversteek het kortst. In het noorden van Texel (bij De Cocksdorp) heb je grote kans landtrekvogels te vinden. In de herfst liggen ze soms letterlijk voor het oprapen op het strand en in hagen. De vogels liggen uit te puffen van de grote oversteek. Ook in het voorjaar verzamelen zich daar vogels voor de oversteek van de Noordzee.
Zeevogels vliegen tijdens de trek meestal aan één stuk door. Ze stoppen niet om te eten. Dit gebeurt namelijk gewoon tijdens het vliegen. Gewoonlijk vliegen zeevogels daarom laag over zee, in tegenstelling tot landvogels. Zeevogels hebben minder vetreserves voor de trek dan landvogels. Dit heeft als voordeel dat ze lichter vliegen, wat weer energie bespaart. Bij zeevogels is de trek moeilijker vast te stellen dan bij landvogels. Als ze niet broeden zwerven veel soorten zeevogels over de zeeën. Sommige soorten, zoals de noordse pijlstormvogel trekken doelbewust naar een bepaalde bestemming, in dit geval Brazilië.
Trekvogels moeten een strak reisschema aanhouden. Wanneer ze te laat in het broedgebied aankomen hebben de jongen niet genoeg tijd om op te groeien. Als ze te vroeg aankomen is alles nog bedekt met sneeuw en ijs en is er niets te eten. Verder is het van levensbelang om voldoende brandstof te hebben. Veel wadvogels gebruiken de voedselrijke gebieden in de Waddenzee om reserves op te bouwen in de vorm van vetlagen en zware spieren. In het voorjaar worden die gebruikt om naar het noorden te vliegen, om de eerste periode in het broedgebied te doorstaan én om eieren te leggen. De Waddenzee is dus een onmisbaar tussenstation waar miljoenen vogels ‘bijtanken’.
De voorjaarstrek hoeft niet dezelfde route te volgen als de najaarstrek. Visdiefjes bijvoorbeeld trekken in de herfst vlak langs de kust naar Afrika. Daar zijn dan de meeste sardines te vangen. In het voorjaar komen de sardines meer op volle zee voor. De visdiefjes passen hun terugreis zo aan, dat ze steeds veel sardines onderweg kunnen vangen.
De meeste trekvogels reizen in het voorjaar een stuk sneller dan in het najaar. In het voorjaar willen ze zo snel mogelijk in hun broedgebieden aankomen. Hoe eerder ze er zijn, hoe beter de broedplaats die ze kunnen bemachtigen en hoe eerder ze kunnen beginnen met broeden. Maar het is niet handig om vroeger te vertrekken, dan is er vaak nog niet genoeg te eten onderweg. De vogels vertrekken dus het liefst zo laat mogelijk, maar doen dan zo kort mogelijk over de reis. Ze vliegen sneller, houden minder pauzes en maken meer kilometers per dag. In het najaar hebben ze niet zo’n haast en doen ze het een stukje rustiger aan.
Vroeger hadden de mensen hele andere ideeën over trekvogels. In de Middeleeuwen dachten ze dat de vogels in de winter veranderden in andere soorten, zoals de koekoek in een sperwer, of dat de boerenzwaluwen zich in de modder verstopten. Sommige Middeleeuwse vogels vlogen naar de maan of veranderden in vissen.
Bronnen: o.a. Ecomare, Wikipedia
——
Deze tekst is geschreven door een vrijwilliger van Gezond Natuur Wandelen.
——
Tags bij dit artikel: