<< vorige artikel • alle artikelen • volgende artikel >>
Week 17A – Vogelkers
De Amerikaanse vogelkers of bos pest is een prunus soort. De soort is in Nederland en België geïntroduceerd en vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw als vulhout in de bossen aangeplant.
De struik treedt vaak plaagvormend op in storingssituaties, zoals op kapvlaktes, waar door mineralisatie van het strooisel en de humus, gevormd door afgevallen bladeren en dode takken, stikstof in de bodem vrijkomt. Daarnaast komt jaarlijks een hoeveelheidstikstof afkomstig van het verkeer en de landbouw in de meer natuurlijke systemen, zoals natuurbossen en duinen terecht.
Extra voedsel voor deze struik waardoor de Amerikaanse vogelkers zich hier vestigt en zelfs tot een boom van 20 m hoog kan uitgroeien.
De Amerikaanse vogelkers is een ware nachtmerrie voor de beheerders van onze duinen. Zeer hardnekkig en het steekt iedere keer weer de kop op als ze zijn verwijderd.
Schapen en Schotse Hooglanders worden mede ingezet om deze plaag te bestrijden.
De Amerikaanse vogelkers bloeit van eind mei tot en met juni met witte bloemen. De bloemen zitten in trossen. De bessen hebben aan de voet een vastzittend kroontje, dat gevormd wordt door de achtergebleven kelkbuis. De vrucht is een 1 cm grote steenvrucht met een 6-7 mm grote pit.
De kleine bessen zijn eetbaar. Deze worden Amerikaanse kers genoemd. Ze zijn enkel smakelijk wanneer ze rijp zijn; dan is de kleur zeer donkerrood, bijna zwart. Amerikaanse kersen zijn uit de hand eetbaar, weliswaar met een enigszins bittere smaak, maar zeer dorstlessend. Men kan er onder meer jam en sap van maken.
Er wordt wel vermeld dat Amerikaanse vogelkers giftig is. Wat hier bedoeld wordt is dat het blad en de pit inderdaad giftig zijn, wat bij gewone kersen eveneens het geval is. Het is dus sterk af te raden kersenpitten door te slikken.
Bessen
De Amerikaanse vogelkers werd in de jaren twintig als zogeheten ‘vulhout’ in naaldhoutaanplantingen toegepast. De struik zou de humus verbeteren en dwingt door de schaduwwerking de dennen tot hoogtegroei. Begin jaren vijftig viel het Staatsbosbeheer echter op, dat de Amerikaanse vogelkers plaagvorming vertoonde; waar de struik was aangeplant zaaide hij zich al te voorspoedig uit.
Staatsbosbeheer, spoedig nagevolgd door andere natuurbeheerders, besloot om niet meer aan te planten, maar de soort voortaan te bestrijden. Daarbij werd gebruikgemaakt van chemische bestrijding, onder andere 2,4,5-T-ester, dat echter in 1978 werd verboden. Het middel glyfosaat, merknaam Roundup, kwam daarna steeds meer in gebruik. In de jaren zestig en zeventig werd ook de bestrijding door vrijwilligers populair. Studenten in de groentijd, scholieren op kamp, en volwassen kampeerders spitten op aanwijzing van de boswachter in de zomermaanden prunus uit.
Bestrijdingscampagnes namen begin jaren tachtig af, wellicht onder invloed van de natuurbeschermingsstroming die een grotere spontaniteit in de natuur voorstond. Pas in de laatste jaren wordt weer opnieuw actief bestreden, nu zeker ook gehoor gevend aan het Biodiversiteitsverdrag dat, sinds oktober 1995, bestrijding van verdringende exoten voorschrijft. Ook de instandhoudingseis van de EU-Habitatrichtlijn verplicht impliciet tot bestrijding.
Bosbouwers en natuurbeheerders doen weliswaar al vele decennia pogingen om de Amerikaanse vogelkers uit te roeien, blijvend resultaat geeft dit veelal niet. Oorzaak is dat de ‘prunusbestrijding’ niet altijd consequent wordt volgehouden, of omdat er in nabijgelegen bossen, natuur terreinen of tuinen, geen bestrijding plaatsheeft. Infectie door zaadverspreiding, door vogels of vossen, vanuit deze gebieden is dan vroeg of laat een feit.
De Amerikaanse vogelkers zal als uitheemse soort vermoedelijk altijd wel onderdeel van onze natuur blijven, maar regionaal, en zeker lokaal, kunnen goede resultaten geboekt worden, indien de bestrijding maar terrein dekkend is en gedurende enige jaren consequent wordt volgehouden. De beste kansen liggen in die natuurgebieden die meer of minder geïsoleerd in het landschap liggen, zoals de duinen aan de Noordzeekust.
Door zijn vermogen zich in korte tijd uit te breiden wordt de invasieve soort in de volksmond wel Bospest genoemd. De struik is taai en is in staat zich snel van beschadigingen te herstellen. Het afzagen van de struiken zonder verdere behandeling leidt er toe dat de struik weer snel uitloopt; na één groeiseizoen reiken de vele loten anderhalf tot wel twee meter hoog. Bovendien treedt er na het verwijderen van de struik veel licht tot de bodem toe waardoor de vele, opgehoopte zaden in de bodem ontkiemen en er soms een groen tapijt van zaailingen ligt. Het gevolg is dat als de bestrijding van de struiken niet strikt wordt volgehouden de soort zich snel uitbreidt. Gehoopt wordt dat herten, schapen en koeien deze opslag aanvreten.
Inheemse vogelkers
In struweelranden en bosschages, maar ook in de struik- en boomlaag van rijkere bossen is de Gewone vogelkers, Prunus padus, te vinden. Tijdens de lente zijn de trossen met witte bloemen goed herkenbaar. Ze staan aanvankelijk rechtop en buigen later naar beneden. Dat is vooral goed te zien als de donkerblauwe besachtige steenvruchten in de struiken of bomen hangen. De veernervige bladeren hebben tot 12 paar nerven, zijn niet leerachtig en ook niet glanzend en hun bladrand is gezaagd.
bron: Flora Van Nederland
Het verschil tussen inheemse en Amerikaanse vogelkers is ook te ruiken. De twijg van de inheemse vogelkers ruikt naar amandelen, terwijl de twijg van de Amerikaanse vogelkers een beetje onaangenaam ruikt.
——
Deze tekst is geschreven door een vrijwilliger van Gezond Natuur Wandelen.
——
Tags bij dit artikel: