<< vorige artikel • alle artikelen • volgende artikel >>
Week 9 – Mol
Talpa europaea
We komen ze overal tegen: hopen omhooggewerkte aarde. Vooral in grasvelden en in bermen. Maar soms ook op plaatsen waar je ze liever niet ziet (in je tuin bijvoorbeeld). Voor mij zijn die hopen in ieder geval ook interessante ‘archeologische opgravinkjes’, omdat er vaak mooie scherfjes of uit een ver verleden in zitten. De dieren die deze hopen veroorzaken zie je meestal zelf niet… die zitten diep onder de grond verscholen. Wel aardig om eens iets meer over dit onderaardse wezentje, de mol, te weten.
Mollen zijn kleine ondergronds levende zoogdieren (11 tot 16 cm lang) met een donkere fluweelachtige vacht. Omdat de haren in de huidaanhechting kunnen kantelen, kunnen mollen gemakkelijk voor- en achterwaarts bewegen door de ondergrondse gangen waarin ze leven. Kenmerkend zijn de grote tot graafhanden omgevormde onbehaarde voorpoten, met elk vijf vingers met puntige nagels plus een duimpje, waarmee het dier de ondergrondse gangen graaft. Veel mensen denken dat mollen blind zijn, maar dit is niet zo; ze kunnen met hun kleine ogen (ter grootte van een speldenknop) wel iets zien, maar niet veel. De mol vindt zijn weg door zijn gangenstelsel met name door de gevoelige snorharen op zijn spitse roze snuit en de tastzenuwen op zijn staart die altijd omhoog wijst als een soort antenne. In tegenstelling tot de slecht ontwikkelde ogen, heeft de mol niet zichtbare maar uitstekend ontwikkelde oren, waarmee hij heel goed kan horen.
Mollen graven zowel oppervlakkige gangen (jaaggangen of mollenritten genoemd) als dieper gelegen gangen tot op een diepte van wel 120 cm. In het voorjaar graaft het wijfje diep in de grond een centrale ruimte met verschillende gangen. De gangen zijn ongeveer 5 cm breed en kunnen tot wel 200 meter lang zijn. De mol graaft als een draaiende boor. De uitgegraven grond wordt gedeeltelijk gebruikt om de wanden van de gangen en ruimtes mee te verstevigen; de overtollige grond wordt met de achterpoten naar achteren en naar boven gewerkt, waardoor aan de oppervlakte de molshopen ontstaan. Meestal monden hier ook de gangen van het gangenstelsel in uit. Deze uitgangen worden onder andere gebruikt om op het aardoppervlak nestmateriaal te verzamelen om de centrale ruimte mee te bekleden: bladeren, gras, mos, papier en ander zacht materiaal. Hier maakt de mol een bal van die hij door de gangen naar de centrale ruimte rolt. Hij slaapt rechtop, met zijn hoofd tussen de voorpoten. De mol verlaat zelden zijn gangenstelsel, alleen om een nieuw territorium te zoeken en een enkele keer om bovengronds insecten te vangen. De mol is ook een goede zwemmer. Hij is zowel overdag als ’s nachts actief.
De mol leidt een solitair bestaan. Alleen in de paartijd vormen ze paartjes. In deze periode (februari-april) gaan mannetjes op zoek naar vrouwtjes. Ze verlaten hun territorium en graven lange mollenritten, totdat ze een vrouwtje hebben gevonden. Omdat hun territoria kunnen overlappen, communiceren mollen met elkaar door middel van geuren en geluiden. In mei of juni worden de jongen geboren. Na een draagtijd van circa 28 dagen werpt het wijfje in het nest in de centrale ruimte 2 tot 7 naakte, blinde jongen uit. De jongen wegen dan slechts 3,5 gram. Alleen het vrouwtje zorgt voor de jongen. Na 14 dagen hebben de jongen een vacht ontwikkeld en de ogen gaan na circa 22 dagen open. Na 4 tot 5 weken worden de jongen gespeend en na twee maanden zijn ze zelfstandig en verlaten ze het nest om een eigen territorium te zoeken, waarbij mollen met elkaar in gevecht kunnen komen. Dit zoeken naar een nieuw territorium gebeurt meestal bovengronds. Mollen zijn geslachtsrijp na 11 maanden. De mol wordt normaliter ongeveer 3 jaar oud, maar kan de 7 jaar halen.
Regenwormen zijn het belangrijkste voedsel van de mol. Daarnaast eet hij bijna alle andere dieren die hij in zijn gangen aantreft, zoals engerlingen, maden en andere insectenlarven, duizendpoten, naaktslakken en andere weekdieren. Soms grijpt hij ook een gewerveld dier, zoals een kikker. De mol moet per dag 40 tot 50 gram aan voedsel binnenkrijgen. In de herfst en winter legt hij voedselvoorraden aan. Daarvoor bijt hij de kop van regenwormen af, zodat ze verlamd raken.
De mol komt overal voor waar de grond geschikt is om in te graven (dus niet te zandig, te vochtig of te stenig) en waar zich voldoende regenwormen in bevinden. Onder de grond heeft de mol geen natuurlijke vijanden, alleen zijn eigen soortgenoten. Boven de grond wordt de mol bejaagd door onder andere de uil, buizerd, blauwe reiger, ooievaar, wezel, hermelijn en de vos. Andere doodsoorzaken zijn honger, droogte en verdrinking door overstromingen. Ze hebben geen hinder van vocht of kou.
Als je niet wil dat mollen je mooie gazon in je tuin mollen, kun je Keizerskroon (zie foto rechts) proberen. Mollen schijnen namelijk af te schrikken van de geur die door de bloem van dit lelieachtige bolgewas wordt verspreid, omdat die naar vossen zou ruiken. Heb je meteen ook een prachtige plant in je tuin! Een ander diervriendelijk bestrijdingsmiddel is het ingraven van potten of flessen in molshopen. De wind blaast langs de opening van het glas, waardoor een laag fluitend geluid ontstaat. Vanwege de gevoelige oren vindt de mol dit geluid buitengewoon vervelend en zal daar dan ook snel verdwijnen. Maar vergeet niet: dit aandoenlijke ondergrondse harde werkertje zorgt er ook voor dat de bodem luchtig blijft en goed draineert en dat schadelijke insecten worden opgeruimd.
De mol speelt ook een rol in het vroegere bijgeloof. Mollenpoten werden meegedragen voor geluk en zouden bij kinderen helpen bij het doorbreken van de tanden; dit vanwege het verband dat men zag tussen de nagels aan de voorpoten van de mol en het doorbreken van tanden.
Het leven van de mol draait vooral om eten. Het is een insecteneter net als de spitsmuis en de vleermuis. Hij moet voortdurend eten anders valt hij om van de honger. Tevreden met een knol of wortel is hij niet… het moet vlees zijn. De mol heeft een unieke jachtmethode en wel ondergronds. Er worden allerhande gangen gegraven in lekkere rulle zwarte grond. Dat gaat met een snelheid van ongeveer 15 meter per uur met zijn grote graafklauwen. In de gangen komen allerlei ondergrondse dieren terecht: larven, kevers, duizendpoten en vooral regenwormen.
Het graven van al die gangen is een gigantisch karwei. Als het karwei geklaard is, rent de mol voortdurend door de gangen om de binnengevallen beesten op te halen. De meeste eet hij meteen op. Hij eet een half ons per dag; vergeleken met mensenmaten is dat 50 kilo vlees per dag.
Regenwormen zijn er soms zóveel dat hij het overschot bewaard. Hij bijt dan in de kop zodat de wormen wel blijven leven maar er niet meer vandoor gaan. Deze worden opgeslagen in de voorraadkamer in zijn gangenstelsel.
De mol heeft haast geen tijd om te slapen. Twee tot drie uur, anders gaat hij van zijn stokje van de honger. Slapen doet hij in zijn huiskamer, ook wel ketel genoemd. De ketel is een kamertje van 25 cm. Doorsnee, bekleed met zacht materiaal en dat met een lange gang verbonden is met zijn jachtgebied. Hij slaapt alleen, want hij houdt niet van gezelschap. Alleen in de paartijd tussen februari en april zoeken vrouwtjes en mannetjes elkaar op. Het mannetje graaft dan een verbindingsgang naar het territorium van een vrouwtje. Mollen hebben uiterst vlugge relaties. Eerst even knokken om agressie af te blazen. En als er concurrenten zijn wordt er gevochten op leven en dood. Meestal eet de overwinnaar de overwonnene op.
De relatie met een vrouwtje duurt maar kort. Het vrouwtje heeft de man er liever niet bij als de kleintjes geboren worden, omdat hij ze maar al te graag opeet. Na drie tot vier weken werpt ze vier of vijf jonkies of meer, die blind en kaal zijn en lijken op een witte boon. Vijf weken later gaan ze al zelf op jacht en na negen weken worden ze door moeder het huis uitgejaagd. Ze graven dan een gang naar boven en scharrelen over de grond op zoek naar een eigen territorium. Als er veel pieren kronkelen tussen het gras zie je af en toe ook volwassen mollen bovengronds. In de winter kruipen ze dieper onder de grond voor de vorst, soms wel tot 60 cm. diep om toch voldoende wormen te kunnen pakken. Het lijkt dan alsof er een molleninvasie een weiland ondersteboven heeft gehaald. Veel molshopen betekenen dus niet per se veel mollen; ze ontstaan door het extra graafwerk. De mol heeft weinig vocht nodig, maar sluit zijn gangenstelsel aan op een speciale gang naar water van sloot of vijver om eventueel te kunnen drinken. Hij is ook een uitstekende zwemmer.
In goed bemeste grond zitten vaak veel wormen. Hij houdt van rulle grond. Als je een mol in je tuin hebt, zie dat dan als een compliment voor de biologische kwaliteit van de tuingrond.
En tot slot nog een oude spreuk:
‘Als de mollen in december dollen, laat de winter met zich sollen…’
——
Deze tekst is geschreven door een vrijwilliger van Gezond Natuur Wandelen.
——
Tags bij dit artikel: